maandag 3 mei 2010

het klatergoud van de popmuziek

Zestig jaar na de opkomst van de rock & roll wordt een leven als popmuzikant nog vaak vereenzelvigd met de nogal gedateerde rock & roll heroïek van drank, drugs en dames. Dit beeld van de popmuzikant die na een bij voorkeur eenzaam bestaan op een zolderkamer zijn creatieve ei uitbroed, waarna een flitsend bestaan volgt en het grote geld gemakkelijk vloeit, is even hardnekkig als onjuist.

In werkelijkheid bestaat het leven van de Nederlandse popmuzikant uit veel bijbaantjes, ingewikkelde zoektochten naar platenmaatschappijen en media aandacht, veel nachtelijke kilometers en slecht betaalde optredens
Uit een recent onderzoek van de NTB blijkt dat een modaal inkomen voor een muzikant 12.000 euro netto per jaar is en ruim de helft verdient niet meer dan 6000 euro per jaar.
Op de keper beschouwd is het leven als popmuzikant dan ook niet meer dan een leuke hobby met wat bijverdiensten. Wil een muzikant echt kunnen leven van zijn muziek dan wordt zijn artistieke speelruimte verder ingeperkt door een sector waar marktwerking, airplay, hypes en formatdenken leidend zijn.

In een manifest aan de Tweede Kamer werd dit eerder zo geformuleerd :
Ondanks alle succesverhalen verliezen bands hun contracten bij de platenmaatschappijen, wordt de exploitatie van zalen steeds nijpender en weten getalenteerde en gewaardeerde popmuzikanten niet meer hoe ze rond moeten komen. Op de radio is er te weinig aandacht voor Nederlandse popmuziek en de diversiteit hiervan, waardoor het voor de podia moeilijker is om vernieuwende bands te programmeren. Daarmee liggen er steeds minder kansen voor muzikanten die vernieuwend en anders willen zijn. De drempel voor nieuwe popmuzikanten om zich te professionaliseren wordt hoger. Het is moeilijk om als artiest rond te komen, en de cruciale stap van amateur naar professional wordt steeds minder vaak gezet.

De popsector in Nederland kent aan de kant van de makers/muzikanten, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de dans en theater of klassieke muzieksector, slechts een uiterst beperkte infrastructuur. Zo gauw een muzikant van de opleiding af is, wordt hij overgeleverd aan de goden van de markt. Dat maakt de popmuziek enerzijds een dynamische en zeer marktconforme sector, maar anderzijds een sector waar veel talent afhaakt en kiest voor een carrière waar wel een boterham te verdienen valt.

Binnen deze sector behoren de pop productiehuizen tot de weinige infrastructuur waar muzikanten kunnen experimenteren, onderzoeken en verbindingen kunnen aangaan. Zonder druk van de markt én zonder dat dit tegen de klassieke popvergoeding van een kratje bier hoeft. Productiehuizen in de pop stimuleren, begeleiden en faciliteren de ontwikkeling van veelbelovende muzikanten in Nederland. Daarnaast zijn ze ook nog eens succesvol in het verkopen van deze producties.
Ook als talentvolle muzikanten boven zichzelf willen uitstijgen, zich willen verbreden of dingen willen met andere genres, hebben de productiehuizen een essentiële rol. Projecten als Kyteman’s Hiphop Orkest, maar ook NO blues en ONcovered, het C64 Orchestra of Pop vs Poetry zouden zonder productiehuis ON nooit van de grond zijn gekomen.

Met verbazing las ik dan ook het jaarverslag 07/08 van de Raad voor Cultuur. De Raad constateert hierin dat de ontwikkeling van muzikanten vooral plaats vind bij ensembles, groepen en op festivals en in samenwerking tussen podia en musici. Een constatering die voor de popmuziek slechts zeer ten dele op gaat.

Ensembles bestaan immers niet in de popsector en de meeste podia en festivals zijn door krimpende subsidiëring vooral op zoek naar bands die voldoende publiek genereren. Ook is het faciliteren van aankomend talent geen directe doelstelling van het overgrote deel van de festivals. Directe samenwerking tussen bands en podia (zoals bijvoorbeeld huisgezelschappen binnen de dans en theater) zijn spelden in een hooiberg en vallen dan voornamelijk onder de noemer cultuureducatie.

Daarnaast lijkt eigen aan een deel van de huidige generatie poprecensenten te zijn om de muzikant die jarenlang op zijn zolderkamer zonder inkomen zijn muziek in elkaar zet te romantiseren. Waarna dit vervolgens uit geroepen wordt tot DE werkwijze in de popmuziek. Een dergelijk geromantiseerd beeld van talentontwikkeling mag echter geen grondslag zijn voor het beleid van een overheid dat de popsector en zijn muzikanten serieus neemt.

De Nederlandse popmuzikanten willen niet dolgraag gesubsidieerd worden, het is immers eigen aan deze sector om zijn eigen boontjes te doppen. Maar ze willen wel voldoende speelplekken, redelijke gages én plekken waar ze kunnen experimenteren en doorgroeien zonder op een houtje te hoeven bijten.

Artistieke ontwikkelingen binnen de popmuziek verlopen langs andere lijnen dan in de sterk gereguleerde ensemble- theater- en danssector. Vandaar dat productiehuizen in de pop een andere, op de sector toegesneden, werkwijze hebben. Deze aanpak maakt productiehuizen een wezenlijk onderdeel van deze dynamische sector, die in hoog tempo professionaliseert.
De dubbelfunctie van talentontwikkeling én het genereren van genre overstijgend aanbod is dan ook niet weg te denken uit een basisinfrastructuur die de popmuziek als serieus onderdeel van haar cultuurbeleid ziet.

Zelfs als we musea en sectorinstituten buiten beschouwing laten, wordt er in de basisinfrastructuur op dit moment minder dan één (1) % van het budget besteed aan popcultuur. Een bedrag dat op geen enkele manier in verhouding staat tot de artistieke of maatschappelijke belang van popmuziek in het culturele spectrum.

Het door de Raad voorgestelde inruilen van productiehuizen in de popmuziek voor ensembles, zou niet alleen het kleine beetje popinfrastructuur uit de Basisinfrastructuur (BIS) halen, maar ook tekenend zijn voor de blinde vlek die er blijkbaar nog steeds is voor de (talent)ontwikkeling in de popmuziek.