zaterdag 30 april 2011

de raad voor cultuur over de popsector

Pop, jazz en wereldmuziek
Het klassieke droombeeld van een club vrienden die na vele uren repetities in de garage van ouders of op slaapkamers opklimt tot sterren van wereldformaat, is slechts één van de vele manieren om een professionele status of roem te bereiken. Hoewel de wereldtop uiteraard steeds slechts voor een beperkt aantal musici is weggelegd, is de weg tussen garage en wereldtop intussen wel verder ontwikkeld. De markt voor popmusici is daarbij veel breder dan het sterrendom. De beroepsperspectieven variëren van docent bandklas tot performer in het Metropole Orkest, als musicus op feesten en partijen of – inderdaad – de grote podia.

De popmuziek heeft inmiddels een vaste plaats veroverd binnen de cultuureducatie en de gesubsidieerde en particuliere muziekvakopleidingen, waar studenten de ruimte krijgen zich technisch en muzikaal verder te ontwikkelen. Met het Verenigd Koninkrijk en Scandinavië loopt Nederland voorop in de ontwikkeling van het popvakonderwijs, dat daarmee in de voetsporen treedt van de jazzsector, die eenzelfde ontwikkeling doormaakte vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw. Het creatief ondernemerschap is voor popmusici sterk ontwikkeld. Deze expertise en ervaring kunnen deels benut worden door ander muzikale sectoren.

De media zijn van nature sterk verweven met de popsector. De opkomst en ontwikkelingen van nieuwe media hebben gevolgen voor het speelveld van musici en bands. Waar eerder airplay en verkoop van cd’s belangrijke inkomsten waren, veranderen businessmodellen, waarbij de traditionele platenmaatschappijen in toenemende mate 360-gradendeals sluiten met artiesten om risico’s te spreiden en inkomensstromen te behouden. Artiesten zoeken ook zelf naar kanalen om hun publiek te bereiken.
Nieuwe media zijn dus zowel broedplaatsen voor nieuw talent als nieuwe instrumenten voor marketing. Onbekend talent vindt, ook zonder connecties of contacten, een digitaal podium via bijvoorbeeld YouTube en Facebook.

In de jazzmuziek is een ontwikkeling waar te nemen van een verbreding van het genre jazz. Daar waar de belangstelling voor traditionelere vormen van jazz op de podia lijkt te stagneren, vinden nieuwere vormen een interessante markt op nieuwe podia en festivals en onder jongere publieksgroepen.
Van de wereldmuziek kan gezegd worden dat deze ‘ingeburgerd’ raakt en onderdeel is geworden van het muzieklandschap. Bestond ze eerder voornamelijk uit import van muziekproducties, nu komt ze meer vanuit de samenleving zelf: meer zelf doen en zelf maken. Ook de veranderende culturele samenstelling van de bevolking wordt binnen deze muzikale infrastructuur steeds beter gereflecteerd. Samenwerking met de pop en jazz wordt logischer en wint aan populariteit. Zo vindt vermenging van stijlen plaats, van onderop, als autonome artistieke beweging. Hiermee zet Nederland ook een internationaal geluid neer: die van het leggen van verbindingen.

Bij het merendeel van de traditionele concertpodia blijft de programmering van wereldmuziek echter eerder ‘toeval’ dan dat het een lijn in de programmering is. Die lijn is er alleen bij enkele gespecialiseerde wereldmuziekpodia en -festivals. Binnen het onderwijs is het nog een hele kleine sector, maar bij muziekscholen groeit het aanbod, en ook in de wijken zijn er de afgelopen jaren vele wereldmuziekinitiatieven geweest. In het kunstvakonderwijs is de wereldmuziek geconcentreerd aan het conservatorium in Rotterdam.

Ontwikkelingsinstellingen – postacademische instellingen en productiehuizen
De ontwikkelingsfunctie in de huidige BIS is primair gericht op het ontwikkelen van talent, waarbij intensief wordt samengewerkt met opleidingen en de beroepspraktijk. De drie postacademische instellingen en vijf productiehuizen richten zich elk op deelgebieden binnen de popmuziek, jeugdmuziek, muziektheater en klassieke muziek.De Raad constateert dat verschillende vormen van ontwikkeling in elkaar overlopen en zich veelal niet in een eenduidige talentkolom laten plaatsen. Talentontwikkeling gaat samen met vernieuwing en innovatie binnen een genre. Het verschilt per instelling en ook soms per traject waar het accent ligt. Er bestaat geen overlap tussen de activiteiten van de instellingen en er is geen sprake van ‘hopgedrag’ van musici, die projecten bij verschillende instellingen uitvoeren.
Hoewel de instellingen zich op telkens andere samenwerkingspartners binnen de sector richten en zich dus niet in vaste talentketens binnen de BIS bevinden, is de Raad van mening dat het aanwijzen van plaatsen in de BIS heeft bewerkstelligd dat zij met weinig middelen veel voor elkaar krijgen. Hij constateert dat hier verbindende programma’s worden uitgevoerd, die vaak door de hele productieketen heen lopen, wat een wezenlijke dynamiek in het bestel teweegbrengt en innovatie in concertpraktijken.
Om die reden wil de Raad deze ontwikkelingsfunctie blijvend verankeren in het bestel, maar net als de ensembles – vanwege haar aard, functie en plaats in het geheel – onder vergelijkbare condities laten financieren met geoormerkt budget vanuit het Fonds Podiumkunsten.

16 MCN (2010) – Verdeling omzet: popmuziek 1,3 miljard, klassiek 300 miljoen, jazz 80 miljoen en wereldmuziek 40 miljoen. De eigen omzet is slechts deels bekend; de daadwerkelijke omzet ligt veel hoger.

Geen opmerkingen: